De crisis zit in ons hoofd, zo wordt regelmatig opgemerkt. Dat is inderdaad zo. Eén van de gedachten die daarbij leven is dat ons huidig economisch ontwikkelingsmodel velen van ons wel een grote en in de geschiedenis nooit geziene welstand heeft gebracht maar dat we, om het met de termen van de beurs te zeggen, onszelf tegelijkertijd stevige dividenden uitbetalen uit het natuurlijk kapitaal zelf van onze planeet en niet uit de jaarlijkse opbrengsten ervan. Dagelijks krijgen we daarover verontrustend nieuws te verwerken en dat leidt tot een gevoel van onveiligheid: hoe eindigt onze rit op deze adembenemende roller coaster die in de geschiedenis nog niet eerder werd uitgeprobeerd en waarvan we de remmen nog aan het ontwerpen zijn? We zijn dan ook op zoek naar een duurzaam ontwikkelingsmodel dat geloofwaardige perspectieven biedt om klimaatveranderingen tegen te gaan, voedsel-voorziening te verzekeren en tegelijkertijd ook biodiversiteit, de veelheid van levensvormen op aarde, in stand te houden. De groene economie die we moeten ontwikkelen kan niet anders dan hoogtechnologisch zijn maar kan dat ook samengaan met meer natuur? De vraag is belangrijk, onder meer omdat de toekomstige beleefbaarheid van Vlaanderen als ‘groene stadsstaat’ er van afhangt.
Ondanks de reeds geleverde inspanningen gaat het met de natuur en biodiversiteit in Vlaanderen nog steeds niet goed. Zeker, er werden resultaten geboekt die weinigen een kwarteeuw geleden voor mogelijk hielden en dat moet ons inspireren: er liggen terug zeehonden op de platen in de Westerschelde en de monding van de IJzer, slechtvalken, lepelaars en kleine zilverreigers broeden nu in Vlaanderen en buizerds en aalscholvers zijn een gewone verschijning geworden, zelfs terwijl we in de dagelijkse file aanschuiven. Door zorgvuldig beheer zijn heel wat natuurgebieden botanische parels geworden met soms duizenden orchideeën. Ook de wat ruigere natuur rukt op rondom ons in het Europese netwerk van Natura 2000 gebieden: in Nederland broeden nu zeearenden en kraanvogels, wolven komen in Duitsland terug voor tot vlakbij Hannover (waarbij Volkswagen de “Willkommen Wolf!” campagne sponsort) en in de Ardense bossen zijn in stilte lynxen teruggekeerd en bouwen bevers aan hun dammen.
Tegenover deze tot de verbeelding sprekende evoluties staan echter enorme en voortdurende verliezen aan biodiversiteit. Vlaanderen bebouwt 15 voetbalvelden per dag. De overblijvende open ruimte wordt steeds intensiever gebruikt en vrijwel gesteriliseerd van spontane natuur. Onze natuurgebieden zijn te klein om al die verliezen te compenseren. Ronduit pijn doet dat ook vroeger gewone soorten nu in snel tempo verdwijnen. In Groot-Brittannië werden recent de volgende vogelsoorten op de Rode Lijst geplaatst omdat hun populaties halveerden in amper een kwarteeuw: koekoek, wielewaal, nachtegaal, huiszwaluw, ringmus, witte kwik, spreeuw, kievit, zanglijster, tortel. De laatste jaren stortten ook de aantallen in van heel wat vlinders waaronder ook die van de kleine vos, vroeger zowat de meest algemene bonte vlinder op de ’vlinderstruiken’ in onze tuinen. Imkers dringen aan op maatregelen omdat de bijenpopulaties op enkele jaren tijd met meer dan vijftig procent kelderden. In Vlaanderen verdwijnen nu vele van onze ‘gewone soorten voor de gewone mensen’ en dat zijn soorten die verankerd zijn in onze cultuur, onze kunst, ons leven en ons aanvoelen van de seizoenen. We verliezen hun geluiden, kleuren, bewegingen en de daarbij horende belevenissen. De vier miljoen veldleeuweriken die verdwenen van het Britse platteland komen overeen met het verlies van evenveel muzikanten tegen de lentehemel.
Het behouden en opnieuw versterken van onze wilde natuur en haar biodiversiteit is belangrijk om ethische, sociale en economische redenen. Dat we de rijkdom van levensvormen op aarde aan de volgende generaties moeten doorgeven, daarover zijn alle levensbeschouwingen het unaniem eens. Kardinaal Danneels schreef er vorig jaar een mooie kerstbrochure ‘De Mens in zijn Tuin’ over. Natuur heeft ook een grote sociale waarde en dat heeft Natuurpunt de voorbije jaren erg beklemtoond met de missie ‘Natuur voor Iedereen’. Steeds meer onderzoek geeft aan dat mensen natuur werkelijk nodig hebben om zich goed te voelen. Natuur laat toe onszelf te vinden en mekaar buiten te ontmoeten. Natuur heeft tenslotte ook een hoge economische waarde, al is die waarde wat moeilijker te vatten dan de prijs van een kilo tarwe of een liter olie. Om die waarde beter in het maatschappelijk debat te laten doorwegen zijn wetenschappers wereldwijd volop bezig met de becijfering van de diensten die natuurlijke systemen ons leveren onder meer op het vlak van de voedsel- en grondstofproductie, lucht- en waterzuivering en klimaatregulatie. Sommige van die ecosysteemdiensten zijn essentieel voor ons overleven – zo zijn talloze planten voor hun bevruchting afhankelijk van insecten – maar allemaal vertegenwoordigen ze een enorme economische waarde. Ik licht er hier slechts één dienst uit: natuur laat ons toe wat te beleven. Volgens Fons Van Dyck in zijn boek ‘Het Merk Mens’ evolueren we naar een belevingseconomie, minder op het bezitten en meer op het beleven van iets gericht. Je kan dan ook rustig zeggen dat natuur als kader voor authentieke belevenissen een essentieel deel uitmaakt van de economische infrastructuur, ook van een regio zoals Vlaanderen. Overal ter wereld zitten trouwens die specifiek natuurgerichte ervaringen in de lift. In de VS telde men recent 71 miljoen wildlife watching participants of zowat 30% van de volwassen bevolking. In Afrika zijn de inkomsten uit ecotoerisme even groot als die van landbouw, visserij en bosbouw gecombineerd (weliswaar mogelijk niet de meest wenselijke verhouding op dit moment). Voor Vlaanderen is daarbij niet enkel de pure recreatieve waarde relevant: natuur en mooie landschappen zijn voor regio’s die wat verder van de grote steden liggen belangrijk voor hun economische leefbaarheid: ze trekken gezinnen en gepensioneerden aan die lokale diensten nodig hebben en zorgen er zo voor dat de plattelandskernen niet uitdoven: zonder voldoende mensen die in een dorp willen wonen geen lokale bakker.
Om al die redenen kunnen we dan ook niet anders dan de uitdaging aangaan om een Vlaams model te ontwikkelen om biodiversiteit met een veelheid van economische activiteiten te laten samengaan. De verontschuldiging dat ‘we dichtbevolkt en geïndustrialiseerd zijn’ snijdt geen hout: andere regio’s zijn dat ook in steeds grotere mate. Bovendien heeft zich ook in West-Europa unieke natuur ontwikkeld en willen we natuur beleven dichtbij en niet slechts na een verre reis naar Noord-Oost Polen. Het behouden en versterken van biodiversiteit in Vlaanderen is daarbij echter allesbehalve een eenvoudige opgave: het gaat immers om zo’n 40.000 soorten met allemaal eigen behoeften en de invloeden van de klimaatwijzigingen zijn waarschijnlijk groot maar nog onzeker. We kunnen ook niet terug naar de landschappen uit het verleden en we moeten vooruit denken. Er zal ook niet alleen aan natuurgebieden maar ook in de breedte moeten worden gewerkt. De essentiële hefbomen om werkelijk vooruitgang te boeken liggen op een viertal grote werkvloeren.
Vooreerst zijn de eigenlijke natuurgebieden uitermate belangrijk. Volgens een recente studie is wereldwijd voor 79% van de bedreigde vogelsoorten de maatregel met de hoogste prioriteit het effectief beschermen van de individuele Important Bird Areas of netwerken ervan. Vlaanderen zal dan ook verder moeten investeren in haar natuurgebieden. Daarbij moet er voor gezorgd worden dat er voor alle types van habitat en alle soorten waarvoor we in een Europese context een verantwoordelijkheid hebben ruimte wordt voorzien maar er ontstaan nu ook mogelijkheden voor grotere en wat ruigere natuur. Te veel leeft nog het idee dat in Vlaanderen ‘grote natuur’ met de erbij horende en een breed publiek aansprekende grotere soorten niet kan. Inderdaad zullen we in Vlaanderen bij natuurbeleving het zicht op ‘de skyline van Blankenberge’ en in de toekomst in vele gevallen op windmolenparken voor lief moeten nemen, maar wat ruigere natuur kan soms verbazend goed samengaan met menselijke activiteiten zoals de natuurontwikkelingen in de ons omringende landen, onder meer de Odervallei vlakbij Berlijn, aantonen. Dergelijke robuuste natuurgebieden zijn trouwens intussen zelfs in ontwikkeling langs de Schelde, de Maas, de Dijle, de Leie en in de Kempen. Ook andere riviervalleien bieden kansen, zeker als we in de toekomst meer ruimte voor water moeten voorzien.
Daarnaast zijn grote delen van Vlaanderen een breed uitdeinend suburbia geworden. In dit verstedelijkte Vlaanderen moet worden gewerkt aan verhoogde levenskwaliteit. Daarin is gebruiksnatuur, zeker voor kinderen, belangrijk. Onze steden kunnen, zoals vele Duitse, meer dooraderd worden met groen en waar dat kan ook met het blauw van opengelegde rivieren. Rondom onze steden staat de realisatie van stadsbossen al enige tijd op de agenda maar de hindernissen om ze ten volle te realiseren moeten nog verder worden weggewerkt. Deze groene randen zijn niet zozeer formele parken maar moeten een groen kader bieden voor een veelheid van maatschappelijke vragen, daarin begrepen die van jeugdbewegingen, joggers, vissers, volkstuinierders, golfers en ook de bescherming van erfgoed. Ook in de industrie- en havengebieden is het zoeken naar kansen om biodiversiteit te verbinden met de hoofdfuncties. Biodiversiteit kan in heel deze verstedelijkte omgeving enorm winnen als we er gewoon aandacht voor hebben en we wat meer met de natuur mee tuinieren (het helpt weinig als we nectarbloemen voor vlinders voorzien maar er geen brandnetels voorhanden zijn voor hun rupsen), we meer met soorten van hier werken (op een zomereik leven zo’n 490 soorten kevers, dat is dus een natuurgebied op zich, op een Amerikaanse eik die hier wordt hier aangeplant slechts enkele) en rekening houden met de kleine vereisten van allerlei soorten (bijvoorbeeld dakpannen met openingen voor huismussen en gierzwaluwen).
Vijftig procent van Vlaanderen is landbouwgebied. Landbouw moet hier zeker een belangrijke plaats behouden en moet ook efficiënt kunnen gebeuren om het grondgebruik ervan te beperken. De Vlaamse landbouw voelt zich nu reeds sterk bevraagd maar kan niet anders dan ook antwoorden op nog nieuwe maatschappellijke vragen. Zo is landbouw vooreerst een essentiële partner in het behoud van de open ruimte in Vlaanderen. De slinkende groep van steeds grotere landbouwbedrijven moet door structuurplannen zones met rechtszekerheid krijgen over waar verdere groei in bebouwing mogelijk blijft maar een ruime bouwvrije overdruk van het landbouwgebied is essentieel. Het agrarisch landschap kan daarnaast ook niet exclusief worden ingericht om tegen de laagste kost basisgoederen voor de wereldmarkt te produceren. Niet alleen is de vraag of dat in steeds meer geliberaliseerde landbouwmarkten wel goed mogelijk blijft maar de banalisering en grootschaligheid van het landschap die ervoor nodig is hypothekeert andere alle andere bedrijfsstrategieën zoals een differentiatie van de landbouwproductie met streekprodukten en allerlei vormen van plattelandsondernemerschap. Die hebben allemaal een kwaliteitsvol landschap nodig. In het agrarisch landschap moet er dan ook niet alleen aandacht zijn voor de essentiële vereisten voor duurzaamheid zoals een beperking van de erosie maar dat landschap moet ook drager kunnen zijn van streekidentiteit en basisbiodiversiteit. De hefbomen om dat financieel mogelijk te maken zijn vooral te vinden in het Europese landbouwbeleid: landbouwsubsidies zijn nu nog in belangrijke mate gebaseerd op de grootte van het bedrijf in het verleden maar worden in de toekomst best sterker gekoppeld aan de effectieve publieke diensten die de landbouw levert. Birdlife, de koepel NGO waarvan Natuurpunt de Vlaamse partner is, stelde recent voor om in Europa op 10% van het landbouwareaal maatregelen te nemen om de biodiversiteit te versterken en de Europese landbouwsubsidiëring daar in grote mate op te richten. De Regionale Landschappen die in Vlaanderen intussen vrijwel vlakdekkend werden opgericht hebben een belangrijke functie in het definiëren van doelen en inzetten van instrumenten in agrarisch gebied en dat in samenwerking met de natuurverenigingen van landbouwers die hier nu, naar buitenlands voorbeeld, in ontwikkeling zijn.
Tenslotte kan biodiversiteit in Vlaanderen niet los gezien worden van de internationale context. De achteruitgang van een aantal van onze zomervogels te maken heeft meer dan waarschijnlijk ook te maken met de degradatie van het milieu in Afrika. Biodiversiteit kan natuurlijk niet los gezien geworden van de duurzame en rechtvaardige internationale ontwikkeling van onze intussen erg klein geworden planeet. We kunnen ons vinden in de analyse van The Economist, niet zo lang geleden, dat een groot deel van het te verhogen voedselaanbod het best komt van de 450 miljoen kleine landbouwbedrijven in de ontwikkelingslanden. Er zijn drie redenen om dat te verkiezen. Het vermindert de armoede (drie vierde van diegenen die leven van 1$ per dag, leven op het platteland). De biodviersiteit is ermee gebaat omdat de productiviteit verhogen op reeds gebruikte landbouwgrond milieuvriendelijker is dan nieuw regenwoud aan te snijden en ten slotte lijkt het bedrijfseconomisch eenvoudiger om de graanproductie in Afrika op te drijven van 2 ton/ha naar 4 dan in Europa van 8 ton/ha naar 10.
Het klimaat is zonder veel twijfel één van de dringende internationale uitdagingen, onder meer omdat het een hefboom is voor heel wat andere wereldproblemen. We zullen veel van onze processen en gewoontes moeten herdenken en nieuwe technologie zal daarbij een uitermate belangrijke rol spelen. De armste Afrikanen en Aziaten produceren echter 0,1 ton C02 per jaar en Amerikanen 20 ton per jaar. Toch vragen we aan Afrika, Azië en Zuid-Amerika het behoud van hun ecosystemen en we zullen dan ook niet anders kunnen dan betalen voor de ecosysteemfuncties die ze leveren in het kader van goed georganiseerde REDD (Reducing Emissions from Deforestation and Degradation) programmas.
Het biodiversiteitsjaar 2010 is het jaar waarin we zullen toetsen of we de achteruitgang van de biodiversiteit hebben kunnen stoppen. Het resultaat zal rood kleuren maar het kan het jaar zijn waarin we opgedane ervaring omzetten in resultaatgerichte actie. Het Pact Vlaanderen 2020, het Vlaams regeringsakkoord, dat België het voorzitterschap van EU waarneemt, het zijn allemaal kansen. De Vlaamse overheid moet ambitieuze doelen stellen en haar instrumenten effectief inzetten. Het versterken van de natuurlijkheid van Vlaanderen kan de overheid echter niet alleen maar wordt een taak voor iedereen. Alle gebruikers van het landschap zullen in hun gewone activiteiten rekening moeten houden met de diversiteit van levensvormen, is het niet uit ons aangeboren mededogen met al die wonderlijke wezens rondom ons dan wel uit welbegrepen eigenbelang. Maar het is wel een mooi vooruitzicht: een bloeiende verduurzaamde economie en gelukkiger Vlamingen in hun stap voor stap herwonnen, wat wilde, tuin.